Tool: Uitchecken

Uitchecken heeft hetzelfde doel als inchecken: verbinden met jezelf en met anderen.

Uitchecken doe je aan het einde van een bijeenkomst.

1

Je gaat in een cirkel zitten of staan.

2

Je zegt waarom je een check-out doet.

3

Je zegt hoe je een check-out doet.

  • Popcornstijl: wie er klaar voor is, popt op. Dat helpt om present te zijn bij wat anderen zeggen. En bij onszelf, bij wat wij willen zeggen en wanneer dat passend is voor ons.
  • Delen en dumpen: je zegt wat je wil zeggen, niet meer of minder. Niemand zal je vragen stellen.

4

Je stelt de vragen, afhankelijk van de tijd die je hebt en de diepte van de check-out die je beoogt.

  • Hoe was de dag voor jou?
  • Wat heb je geleerd?
  • Wat wil je anders?
  • Wat neem je mee?
  • Wat laat je achter?

5

Principe: jij gaat eerst.

  • Als je uitcheckt is het soms moeilijk om nog present te blijven. Voor een check-out kan je daarom ook als laatste gaan: begeleid en draag de groep tot aan het einde.
  • Het uitchecken van een facilitator is niet gelijk aan het afsluitend woordje.

6

Je luistert met interesse en neutraal.

  • Er is geen samenvatting.
  • Alles wat gezegd wordt, blijft achter in de kamer.

Uitchecken is ook ont-rollen

Uitchecken kan soms nog een extra betekenis hebben. Het gesprek is bijvoorbeeld hevig en emotioneel geweest. Of de groep is vandaag gestopt met een onafgewerkt stukje, we zitten op een drempel om iets nieuws te ontdekken. Dan gebeurt het dat er rollen blijven kleven aan mensen. Om te vermijden dat zij er geen weg mee weten achteraf of dat deze rollen gaan spelen buiten de kamer, geven we bij het uitchecken ruim baan aan ontrollen.

  • We maken ruimte om even te beseffen welke rol van jou is en je mee wil nemen, en welke rol je achter wil laten in de kamer.
  • Je geeft als facilitator de kans om het er nog even over te hebben.